Nieuws

Verschillen organische stofbalans groot binnen regio’s, dus handelen boer bepalend

Gepubliceerd op
7 januari 2022

Telers zijn, waar ze ook in Nederland zitten, in staat om voldoende effectieve organische stof aan te voeren. Volgens Wieke Vervuurt en Marjoleine Hanegraaf van WUR Open Teelten zijn er binnen een regio grote verschillen in de organische stofbalans bij telers. In het bedrijvennetwerk dat zij als onderzoekers volgen blijkt dat de telers kunnen bepalen hoe het verloop van de organische stofgehalten van percelen over een lange periode verschuift.

De organische stofbalans verschilt bij alle voor het onderzoek gevolgde percelen. De waarde is zeer afhankelijk van het management van de teler. De waarden zijn geen afspiegeling van de regio’s, maar van de gevolgde percelen bij telers in deze regio’s.
De organische stofbalans verschilt bij alle voor het onderzoek gevolgde percelen. De waarde is zeer afhankelijk van het management van de teler. De waarden zijn geen afspiegeling van de regio’s, maar van de gevolgde percelen bij telers in deze regio’s.

Vervuurt: „Om de organische stofbalans op peil te houden moet een teler het organische stofmanagement op orde hebben. Er zijn veel factoren die de afbraak van organische stof bepalen, zoals vocht en temperatuur. De teler heeft voornamelijk invloed op de aanvoer door middel van de teelthandelingen en de aanvoer van mest en bodemverbeteraars, en dient rekening te houden met de perceelsspecifieke afbraak”, zegt Vervuurt. De zestien telers in het bedrijvennetwerk waaraan WUR meet zijn zich bewust van de invloed van hun handelen. Vervuurt en Hanegraaf nemen waar dat telers in het netwerk zeer actief bezig zijn met hun bodem. Ze zijn niet een groep die zich kan laten extrapoleren naar hele regio’s of heel Nederland. Van de groep kunnen de onderzoekers wel meer leren over de invloed van boerenhandelingen op de organische stofbalans.

Aanvoer effectieve organische stof bij de telers in het bedrijvennetwerk van WUR Open Teelten per regio.
Aanvoer effectieve organische stof bij de telers in het bedrijvennetwerk van WUR Open Teelten per regio.

Indicatoren

Telers zouden graag meer indicatoren willen hebben om hun management beter te kunnen sturen. Bodemleven meten kan dan een positieve ontwikkeling onderstrepen, maar hele directe verbanden daaruit halen is (nog) lastig. Vaak hangen zaken complex aan elkaar. Een teler in de groep vertelde bijvoorbeeld dat hij hard werkte aan een goede organische stofvoorziening van een perceel. Hij hoopte dan ook meer wormenactiviteit te vinden, maar er kwamen nauwelijks wormen voor in zijn grond. Pas toen hij ook overging op gereduceerde grondbewerking, merkte hij dat het aantal wormen sterk toenam. De combinatie van twee maatregelen versterkte elkaar in dit geval.

Deelnemers in het netwerk die de lijn opwaarts willen krijgen combineren vaak organische mest, gewassen en groenbemesters die veel effectieve organische stof achterlaten en bodemverbeteraars. Vervuurt en Hanegraaf merkten in de loop van veel jaren dat organische stofopbouw met een vertraging op gang kan komen. „Eerst compenseren zij de mogelijk opgelopen tekorten en in de tweede fase volgt opbouw.” Bovendien kan het voorkomen dat er een behoorlijk grote aanvoer nodig is om de jaarlijkse afbraak te compenseren, in sommige percelen kan dat wel meer dan 3500 kilo organische stof zijn. Dat geldt in 7 van de 32 gevolgde percelen.

Toepassing van mestsoorten bij de onderzochte percelen: RDM = rundveedrijfmest VDM = varkensdrijfmest RSM = rundveestalmest GM = geitenmest SSM = strorijke schapenmest GC = groencompost De typen aangevoerde mest kunnen verband houden met de kwaliteit van organische stof in de bodem. Dat willen Hanegraaf en Vervuurt graag verder onderzoeken.
Toepassing van mestsoorten bij de onderzochte percelen: RDM = rundveedrijfmest VDM = varkensdrijfmest RSM = rundveestalmest GM = geitenmest SSM = strorijke schapenmest GC = groencompost De typen aangevoerde mest kunnen verband houden met de kwaliteit van organische stof in de bodem. Dat willen Hanegraaf en Vervuurt graag verder onderzoeken.

Beschikbaarheid van mest

Hoewel de regionale beschikbaarheid van bepaalde soorten mest de keuze daarvoor voor de hand liggend maakt, zijn er meer factoren bepalend. In de regio zuidoost is de veehouderij sterk vertegenwoordigd en daarmee is veel mest voorhanden. In het Zuidwestelijk kleigebied is minder mest voorhanden, toch zien we dat in die regio voldoende organische stof uit dierlijke mest wordt aangevoerd. Dit heeft te maken met zowel de keuze voor bepaalde mestsoorten en de fosfaattoestanden van de bodem, dat laatste hebben we niet uitgebreid bekeken.

De keuzes in het bodemmanagement bepalen aanvoer en afbraak van organische stof. In het komende jaar zal het onderzoeksteam verder de kennis bij elkaar brengen die ze halen uit het volgen van het bedrijvennetwerk. „Daarmee kunnen telers hun voordeel doen, want dan koppelen we het management aan de voordelen ervan voor de teelt. Er is alleen nooit één factor die het succes bepaalt.”

Het op peil houden van organische stof is niet alleen een doel op zich, maar het is vanuit verschillende bodemfuncties belangrijk, zeggen de onderzoekers. „We hebben metingen gedaan aan de kwaliteit van bodem organische stof, aan bodemleven en meer. Komend jaar willen we gaan kijken of we deze beter aan elkaar kunnen koppelen. Het uiteindelijke doel zou dan kunnen zijn dat je met het management bewuster op bepaalde functies kunt sturen, al is dat nog een lange termijn wens.”