Effecten van grondbewerking op structuur

Door bodembewerking worden mechanisch poriën gevormd. Deze poriën zijn niet stevig. Na grondbewerking is de bodem gevoelig voor bodemverdichting.

Als de bodem met rust wordt gelaten breidt het bodemleven enorm uit. Hierdoor worden veel nieuwe poriën gevormd. Ook de gangenstelsels die door plantenwortels worden gevormd blijven intact. Deze gangenstelsels en poriën zijn veel sterker en stabieler waardoor de bodem minder gevoelig is voor bodemverdichting. Door deze opbouw van poriën ontstaat zeker dieper in de bouwvoor na enige tijd een hoger luchtgehalte. De aansluiting van boven en ondergrond wordt langzaam ook beter. De natuurlijke poriën zijn zeer geschikt voor het watertransport van boven naar beneden (waterinfiltratie) en bij het transport van onder naar boven (capillaire opstijging). In geploegde grond is de infiltratiesnelheid over het algemeen lager. Dit komt door de verstoring van aansluiting met de ondergrond en door de fijnere grond is er meer kans op interne slemp, wat de waterafvoer stagneert. Een storende laag als een ploegzool verdwijnt langzaam doordat bewerkingen op deze diepte niet meer plaats vinden. Inzet van groenbemesters of mulch versterken deze processen enorm. Groenbemesters beschermen de toplaag tegen verslemping en de beworteling is gunstig voor de structuur. Verder zorgt NKG voor een grotere draagkracht van de bodem. De instandhouding van poriën zorgt voor meer stabiliteit van de grond en daarmee minder insporing van de grond bij berijding.

Met gebruik van vaste rijpaden wordt de bodem tussen de wielsporen verder ontzien. Vaste rijpaden wil zeggen dat de rijpaden van trekkers en andere werktuigen altijd en elk jaar op dezelfde plek liggen in een perceel en de grond er tussen niet bereden wordt. De wielsporen zelf hebben uiteindelijk een slechte structuur, omdat deze jaar op jaar bereden worden en de bodem hier nauwelijks de kans krijgt om te herstellen. Aangezien er een deel van het oppervlak door de vaste rijpaden in beslag wordt genomen, zal er gekozen moeten worden voor een zo efficiënt mogelijke benutting van de resterende oppervlakte. Vandaar een zo groot mogelijke spoorbreedte. In de praktijk wordt over het algemeen in dit systeem in Nederland gebruik gemaakt van een spoorbreedte van 315 of 320 cm, omdat met deze trekkers en werktuigen vervoer over de weg mogelijk is. Naast deze spoorbreedte zijn natuurlijk ook 150 cm of 225 cm spoorbreedtes mogelijk, maar dit kost meer oppervlakte aan rijpaden. Wel moeten alle machines worden afgestemd op de gekozen werkbreedte. Een mogelijkheid om toch gebruik te maken van rijpaden en de bodemoppervlakte optimaal te benutten, is het gebruik van vaste rijpaden in combinatie met grotere werkbreedte. Hiervoor is er geen (dure) aanpassing nodig van de spoorbreedte van de trekker.

Elke vorm van grondbewerking heeft zijn eigen effect op de bodemfysische eigenschappen van de grond. Zo geeft ploegen een andere verdeling van de grond-water-luchtverhouding dan NKG (zie figuur). Bij ploegen is het aandeel grond lager en het aandeel lucht groter dan in het minimale object (niet geploegd). Het vochtaandeel is lager in geploegde grond; dat blijkt ook uit vochtmetingen genomen in de laag 0-30 cm in het voorjaar. Dit heeft consequenties voor de opwarming van de grond en het optimale tijdstip voor grondbewerking waarvoor de grond voldoende droog moet zijn. Geploegde grond is duidelijk vroeger te bewerken door het lagere vochtgehalte en sneller opgewarmd dan niet geploegde grond.

Klik op de figuur om deze te vergroten.

grondwaterluchtverhouding.jpg

Het hogere aandeel lucht in geploegde grond wordt voornamelijk veroorzaakt door het grotere aandeel van grote poriën. Dit heeft voordelen voor de beluchting van de grond en de vroegheid in het voorjaar, maar kent ook nadelen. Grote poriën zijn instabieler en kunnen makkelijker in elkaar gedrukt worden bij belasting. Bovendien hebben grote poriën geen capillaire werking, wat van invloed is op de vochtigheid van de grond in het voorjaar. Al na twee jaar kan er een verschil te bemerken zijn in draagkracht. Hierdoor is de grond bij NKG berijdbaar zonder dat er veel insporing (en daardoor structuurbederf) te verwachten is in vergelijking met geploegde grond.

Door het ploegen van de grond kunnen storende bodemlagen doorbroken worden. Bij de overstap naar NKG zal het vooral in de eerste jaren nodig zijn om storende lagen te doorbreken door het woelen van de grond. Dit kan alleen onder goede omstandigheden gebeuren vanwege het grote risico op versmering.

Verslemping

Verslemping ontstaat vooral als de binding tussen de verschillende soorten bodemdeeltjes te los is. Verslemping ontstaat voornamelijk in natte periodes. Bij veel regen zal de grond ineenvloeien als gevolg van te geringe binding tussen de gronddeeltjes. Slemp beïnvloedt de ontkieming en opkomst van zaden negatief. Daardoor vermindert het de opbrengst van het perceel.

Met de grondbewerking moet rekening gehouden worden met het risico op verslemping. Percelen moeten onder droge omstandigheden worden bewerkt en de zaaibedbereiding moet de grond niet te fijn maken. Het is bovendien verstandig om percelen zo kort mogelijk onbedekt te laten door te kiezen voor gewassen en rassen die de bodem snel bedekken.