Mangaan

Mangaangebrek komt vooral voor op gronden met een hoge pH en/of een hoog organische-stofgehalte en bij aanhoudend droog weer. Het wordt met name gevonden op kalkrijke zavel- en lichte kleigronden en in graan- en aardappelpercelen op Noordoostelijke zand- en dalgronden met een pH-CaCl2 > 5,8, maar het kan ook voorkomen in bieten, bonen en erwten op andere grondsoorten.

Er wordt voor mangaan niet geadviseerd op basis van grondonderzoek.Dit geldt voor alle grondsoorten. De kans op mangaangebrek wordt met name bepaald door de pH en de vochttoestand van de grond.

Voor zand- en dalgrond geldt dat bij pH-CaCl2 < 5,5 er geen gevaar bestaat voor mangaangebrek. Bij een pH-CaCl2 > 5,5 neemt de kans op mangaangebrek toe en bij een pH-CaCl2 > 6,3 treedt vrijwel altijd mangaangebrek op. Indien mangaangebrek optreedt, wordt geadviseerd een mangaanbespuiting uit te voeren.

Geadviseerd wordt om het gewas altijd goed te volgen, vooral gewassen die gevoelig zijn voor mangaangebrek. Als Mn-gebreksverschijnselen optreden, voer dan een bespuiting uit met mangaan- of mangaanhoudende meststoffen en herhaal dit één of twee keer met een tussenpoos van een paar weken. De hoogte van de mangaandosering kan per product verschillen, onder andere afhankelijk van de formulering van het product (bijv. mangaannitraat en mangaancarbonaat). Zie de adviesdoseringen op het etiket.
Als er sprake is van lichte gebreksverschijnselen door droogte, zullen die verdwijnen na een regenbui of beregening en hoeft u niet te spuiten.
Voor bieten is het advies om een mangaanbemesting uit te voeren bij ernstig en (te verwachten) langdurig mangaangebrek. De bespuiting kan bij bieten achterwege blijven als de ervaring heeft geleerd dat het mangaangebrek op het betreffende perceel weer spoedig verdwijnt.
Om kwade harten bij erwten te voorkomen verdient het aanbeveling de bespuiting uit te voeren als het gewas in volle bloei staat en dit op het einde van de bloei te herhalen. Deze tweede bespuiting is noodzakelijk als men een hoog percentage kwade harten verwacht.

Bij twijfel over de optredende gebreksverschijnselen kan men een gewasonderzoek laten uitvoeren door een erkend laboratorium. Als het gehalte in het gewas lager is dan het kritische gehalte, is het advies om te bemesten. Er zijn echter geen algemeen geldende richtlijnen voor de wijze van bemonstering (gewasstadium, te nemen plantendeel enz.), de analysemethode en het kritisch gehalte per gewas. Informeer hiernaar vooraf bij het laboratorium.
Suikerbieten en cichorei vormen een uitzondering. Van deze gewassen is op basis van bladanalyses bekend beneden welk gehalte de kans op mangaangebrek groot is. Voor beide gewassen ligt de kritische grens bij: 2,0 mg Mn per 100 gram droge stof.
Bij gehalten lager dan 1,5 mg Mn per 100 gram droge stof is er bijna altijd sprake van mangaangebrek. Het betreffen gehalten in de droge stof van jongst volgroeide bladeren, of de grootste buitenste bladeren zolang er nog geen volgroeide bladeren zijn. Gehalten op droge stof zijn doorgaans in de loop van het groeiseizoen constanter dan op vers gewicht. Dit geldt ook voor bemonstering van jongst volgroeide bladeren, dit zijn bladeren met een min of meer gelijke fysiologische leeftijd.

Beslisschema mangaanbemesting

(Klik op het schema voor een vergroting)

Beslisschema mangaanbemesting.jpg

Mangaangebrek kan ook worden vastgesteld met ‘hand held’-meters. Die kunnen in het veld direct op het blad Mn-deficiëntie meten op basis van Chlorophyll a Fluorescence (Maarschalkerweerd & Husted, 2015 en Pedas et al., 2014).

Bronnen:

Maarschalkerweerd, M van & S Husted (2015). Recent developments in fast spectroscopy for plant mineral analysis. Frontiers in Plant Science, vol. 6, article169.

Pedas P, S B Schmidt, K H Laursen & S Husted (2014). Chlorophyll a Fluorescence - a Novel Tool for Diagnosis of Manganese Deficiency in Crops. International Fertilizer Society - Proceeding 756