
Wageningen World
Wat gaat er in dieren om?
De manier waarop we in het westen omgaan met dieren verandert; mens en dier worden steeds meer als gelijkwaardig beschouwd. Wat zegt de wetenschap over dierenwelzijn en het recht van dieren op zelfbeschikking? En wat betekent dat voor de dierhouderij?
Tekst: Marieke Enter | Illustraties: Rhonald Blommestijn
Toen de Wageningse dierwetenschapper Karel de Greef studeerde, naar eigen zeggen ‘al een tijdje geleden’, stond nog als een paal boven water dat vissen niet konden lijden. Toch worden tegenwoordig de meervallen die voor een monitoringsproject van Wageningen Marine Research een klein zendertje in hun buikholte krijgen, eerst in een bak met de verdovende stof 2-fenoxyethanol gelegd voordat de onderzoekers het sneetje in de buikwand maken. Anno nu geldt voor vissen namelijk het voorzorgsprincipe: ga er maar vanuit dat ze pijn kunnen ervaren. Daar is genoeg wetenschappelijke consensus over, ook al staat nog niet onomstotelijk vast of pijnprikkels doordringen tot hun bewustzijn. ‘En ooit gaat dat voorzorgsprincipe ook gelden voor insecten’, voorspelt De Greef, verwijzend naar de veranderende maatschappelijke kijk op dieren.
Wageningen World
Het is een beetje een kip-en-eikwestie of de relatie tussen mens en dier verandert doordat we dankzij onderzoek meer over dieren weten, of dat die veranderende relatie juist de reden is om via onderzoek meer over ze te weten te willen komen. Maar er is onmiskenbaar sprake van een verschuiving. Zie bijvoorbeeld de relatief jonge initiatieven zoals de Partij voor de Dieren, het melkmerk Kalverliefde met als unique sellingpoint de kalfjes die bij de koe blijven, of de datingservice om konijnen – groepsdieren van nature – aan een passend maatje te helpen. ‘De opstelling van de mens als heerser over de dieren maakt geleidelijk plaats voor een houding die gekenmerkt wordt door betrokkenheid bij dieren en acceptatie van hun eigenheid. We bewegen naar een nieuw verbond tussen mensen en dieren’, stelde de Raad voor Dieraangelegenheden al in 2019 in de eerste ‘Staat van het Dier’, een rapport naar aanleiding van een grote publieksenquête over hoe Nederlanders denken over dieren. Vier jaar later bleek dierenwelzijn mensen zelfs nog meer aan het hart te gaan. Zo gaven de ondervraagden hun betrokkenheid bij dieren een 8,4 als rapportcijfer, was ruim een kwart van de mensen van mening dat mens en dier gelijkwaardig zijn en bleek het aandeel mensen dat vindt dat de mens boven het dier staat, gedaald tot 36 procent.
Dierlijke taal en cultuur
Vanuit de wetenschap is er volop aanleiding voor die paradigmaverschuiving, stelt dierethicus Bernice Bovenkerk, universitair hoofddocent bij de leerstoelgroep Filosofie. ‘Er is steeds meer, vooral gedrags- en taalkundig onderzoek dat laat zien dat er veel meer omgaat in veel dieren dan we altijd dachten.’ Dieren blijken bijvoorbeeld cultuur te hebben. ‘Van primaten was al langer bekend dat ze werktuigen gebruiken en kennis daarover aan elkaar doorgeven – wat een vorm van cultuur is. Maar nu blijkt dat zelfs te gelden voor hommels en honingbijen.’
Dat komt bijvoorbeeld naar voren in het werk van de Duitse gedragsecoloog Lars Chittka. Via klassieke conditionering – zeg maar de Pavlovmethode – trainde hij een aantal hommels om samen een puzzel op te lossen die een combinatie van handelingen vergde die een hommel alleen nooit voor elkaar kon krijgen. Hij voerde hetzelfde experiment uit met een getrainde en een ongetrainde hommel. Hoewel de laatste niet wist wat de bedoeling was, deed het dier toch al gauw wat nodig was om de puzzel op te lossen. Het toont dat hommels onderling kennis overdragen.

Ook blijken dieren veel ingewikkelder taalsystemen te gebruiken dan altijd werd aangenomen. Bovenkerk: ‘De geluiden van dieren mochten nooit ‘taal’ genoemd worden, omdat taal als iets typisch menselijks werd beschouwd, waar minstens grammatica en syntaxis – zinsbouw – aan te pas moeten komen. De Amerikaanse bioloog Slobodchikov maakte daar korte metten mee. Na jarenlang de roepjes van een groep prairiehonden bestudeerd te hebben, toonde hij aan dat het voor de betekenis van een roep uitmaakte in welke volgorde hun piepjes elkaar opvolgen. En dat ís syntaxis.’
Meer bescheidenheid
Volgens Bovenkerk wijzen die recente bevindingen erop dat de mens meer bescheidenheid moet betrachten. ‘We denken vaak te weten wat goed is voor een dier, maar daar kunnen we eigenlijk niet van uitgaan. Dieren kunnen dat beter zelf beslissen. Bij een aantal dieren, vooral gedomesticeerde, zijn er al manieren gevonden om te achterhalen wat ze willen. Paarden kunnen bijvoorbeeld prima aangeven of ze wel of niet een deken op willen. En katten kunnen ook heel goed duidelijk maken wat ze wensen.’
Dan heb je het over ‘agency’, een belangrijk begrip in de dierethiek. Een goed Nederlands woord bestaat er volgens Bovenkerk niet voor; de termen handelingsvermogen of actorschap komen het dichtst in de buurt. ‘Voor dierethici is essentieel dat het een relationeel begrip is: een omgeving kan agency vergroten of juist beknotten. En in een zeer steriele omgeving, met amper keuzemogelijkheden, kan het voor een individu zelfs moeilijk zijn om überhaupt agency te ontwikkelen.’ Ze onderzocht het begrip de afgelopen vier jaar vanuit een met een Vidi-beurs gefinancierd onderzoeksproject. Dit najaar brengt ze er een publieksboek over uit.
Dieren hebben een perspectief op hun eigen leven
In de praktijk wordt agency vaak afgemeten aan de mate waarin een dier zelfbeschikking, keuzevrijheid en controle heeft over zijn eigen leven. Die factoren dragen volgens Bovenkerk in belangrijke mate bij aan het welzijn van dieren. ‘Dierwetenschappers zijn het er inmiddels wel over eens dat dieren een perspectief hebben op hun eigen leven. Ze hebben individuele voorkeuren en maken eigen keuzes over hoe ze hun leven willen inrichten.’
In de praktijk van de melkveehouderij komt dat inzicht terug in de moderne vrijloopstallen, die koeien letterlijk minder in hokjes duwen dan een ligboxenstal. Ook een melkrobot geeft een melkkoe meer agency dan de traditionele melkput: niet de boer, maar zijzelf bepaalt wanneer ze gemolken wil worden.
Agency wil niet zeggen dat een dier altijd maar precies moet kunnen doen wat het wil, benadrukt Bovenkerk. Al was het maar omdat uitoefening van de agency van het ene dier soms ten koste gaat van die van het andere dier. Dat speelt niet alleen op pakweg de Afrikaanse savannes, maar ook gewoon in Nederlandse achtertuinen: de agency van jagende huis- en zwerfkatten versus die van de vogels die ze in groten getale vangen.
Moet ‘de natuur’ – voor zover daar sprake van is – dan maar z’n gang gaan, of is het de morele plicht van de mens om in te grijpen? En wie bepaalt, op basis waarvan, wiens agency het zwaarst weegt? ‘Je ziet het dilemma ook terug in de polarisatie rond de wolf. Niet iedereen accepteert dat wolven schapen en andere landbouwhuisdieren doden, ruim 2400 in 2024. Sommige mensen zouden liever zien dat de agency van wolven wordt beperkt, bijvoorbeeld door hun leefgebied af te bakenen. Dat de mens ook schapen doodt, met tienduizenden per maand, vinden ze dan weer geen probleem. Terwijl de huidige dierhouderij vanuit het oogpunt van agency toch behoorlijk problematisch is. Het zijn altijd de dieren die aan het kortste eind trekken. En dat zou eigenlijk niet zo moeten zijn. Samenleven met de mens mag niet disproportioneel ten koste gaan van dieren.’
Belangenafweging
‘Normatief zou je misschien altijd willen streven naar het beste voor het dier’, reageert De Greef, onderzoeker veehouderij & maatschappij bij Wageningen Livestock Research. ‘Maar het houden van dieren is altijd een afweging van het dierbelang ten opzichte van andere belangen. Dat geldt zowel voor de gezinshond die aangelijnd moet zijn, voor die rat of muis die je niet in je kelder wil hebben, als voor de zeug die in de varkenshouderij vaker niet dan wel de optie heeft om een modderbad te nemen. Dat zijn stuk voor stuk forse beperkingen van hun agency. Maar er zijn meer belangen die een rol spelen dan die van het dier.’
En die belangenafweging is er áltijd, benadrukt hij, bij alle typen dieren: bij gezelschapsdieren, boerderijdieren, hobbydieren, circusdieren, laboratoriumdieren en zelfs bij wilde dieren. ‘In natuurlijke of semi-natuurlijke omstandigheden grijpt de mens bijvoorbeeld in op het aantal dieren in een gebied, of wordt de leefruimte beperkt omdat we niet willen dat ze onder een auto lopen.’ Dierenwelzijn moet je dan ook niet strikt vanuit het perspectief van dieren bekijken, vindt hij. ‘Dan word je een soort advocaat van het dier en verlies je uit het oog waarom de maatschappij de belangen, waaronder bijvoorbeeld ook economische, afweegt zoals we dat nu doen.’
Een belangrijke vraag bij die belangenafweging is wat de maatschappij verstaat onder dierenwelzijn. ‘Vroeger stond het voor het voorkomen van negatieve impact: geen lijden, pijn, stress, verwondingen of andere negatieve dingen’, vertelt Fleur Hoorweg, onderzoeker diergezondheid en dierenwelzijn bij Wageningen Livestock Research. ‘Inmiddels ligt de lat hoger, zowel maatschappelijk als politiek: we willen er ook zeker van zijn dat dieren positieve ervaringen kunnen hebben. Maar wat zijn dat, wat houdt dat in? Daar zitten nogal wat wetenschappelijke vragen aan vast’, constateert ze.
Wet dieren
Die vragen zijn op dit moment met name urgent in de veehouderij, nadat Nederland vorig jaar via de Wet dieren heeft vastgelegd dat de sector per 2040 ‘dierwaardig’ moet zijn. Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedsel en Natuur werkt aan concretisering van wat ‘dierwaardige veehouderij’ inhoudt. Dat gebeurt via sectorplannen voor de vier grootste sectoren: varkens, pluimvee, koeien en kalveren, die worden vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Wageningen University & Research is een van de partijen die worden geconsulteerd over de aspecten die daarin aan bod moeten komen. Neem bijvoorbeeld een voor dierenwelzijn belangrijk vraagstuk zoals de luchtkwaliteit, wat vooral het ammoniakgehalte in stallen betreft. ‘Dat is best een precaire rol voor WUR’, zegt De Greef daarover. ‘Persoonlijk vind ik dat wij als onderzoekers niet moeten normeren. Onze taak is om te onderzoeken en op basis daarvan te duiden hoe de dieren in elkaar zitten, hoe ze dingen beleven, hoe de houderij daaraan tegemoet kan komen, en of en hoe eventuele tekortkomingen te compenseren zijn. Wij kunnen de bandbreedtes aangeven: wanneer zien we signalen van positief welzijn, bij welke waardes constateren we ongerief en vanaf welk punt kan sprake zijn van welzijns- of gezondheidsschade? Maar uiteindelijk is het aan de politiek om de norm te bepalen.’
Kennisagenda
Dat soort normeringskwesties is natuurlijk bij voorkeur gestoeld op gedegen dierwetenschappelijk onderzoek. Wageningen heeft daar een lange traditie in. Wagenings onderzoek heeft bijvoorbeeld al decennia geleden het verband opgehelderd tussen houderijomstandigheden en stereotypieën als verenpikken, tongrollen en ijsberen, bij respectievelijk kippen, varkens en kalveren: tekenen van frustratie en ongerief. Met dergelijke Wageningse inzichten zijn in de loop der tijd voor meerdere diersoorten betere houderijsystemen ontwikkeld.

Hoewel de research-output van het Wageningse dieronderzoek sterk is toegenomen – De Greef schat een verdubbeling in de afgelopen tien jaar – zijn er op sommige punten nog kennishiaten of aanvullende vragen. Hoorweg is projectleider van een opdracht van het ministerie van LVVN om die in kaart te brengen. De Greef werkt er ook aan mee; hij nam tientallen interviews af met belanghebbenden, zoals dierhouders, dierenwelzijnsorganisaties, retail, ketenpartijen en overheid. ‘Een grote en complexe klus’, zegt hij erover: ‘naast de brede inventarisatie is vooral de ordening van die kennishiaten lastig en arbeidsintensief.’
Dierenwelzijn behelst veel meer dan alleen de afwezigheid van pijn of stress
Het eindresultaat is een kennisagenda die samen met het zogenoemde convenant dierwaardige veehouderij aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. Vragen zijn er genoeg, zowel heel toegepaste als meer fundamentele. Bijvoorbeeld over positief dierenwelzijn, het onderzoeksterrein van Hoorweg. ‘Tot voor kort ging veel dieronderzoek over de graadmeters van negatief dierenwelzijn: hoe kunnen we stress of pijn meten en ongerief scoren?’, vertelt ze. ‘Maar dierenwelzijn behelst veel meer dan alleen de afwezigheid van pijn of stress. Is dierengeluk te meten, en hoe dan? Wat zijn graadmeters om te kunnen bepalen of dieren precies genoeg mentale uitdaging vinden in hun omgeving?’ Onderzoek daarnaar komt nu goed op gang (zie kader).
Technologie
De hoop is dat nieuwe technologie een belangrijke rol kan spelen om meer te doorgronden over positief dierenwelzijn. Sensortechnologie, bewegingsdetectoren en machine learning worden ook al enige tijd ingezet voor het vaststellen van welzijnsproblemen. Dat rijtje wordt nu aangevuld met kunstmatige intelligentie (AI). Bovenkerk kreeg dit voorjaar een nieuwe beurs toegekend, een Vici van 1,5 miljoen euro, voor een onderzoeksproject over moderne technologieën in de context van mens-dierrelaties.
Daarmee wil ze onder meer tot ethische richtlijnen komen voor een rechtvaardige inzet van technologie. Ze noemt een voorbeeld waarbij in dat opzicht vraagtekens te plaatsen zijn: de Noorse en Chinese plannen voor zeer grootschalige aquacultuurfaciliteiten, met minstens een miljoen vissen per bassin, die volledig worden gerund door kunstmatige intelligentie – van de voedselvoorziening tot regeling van de waterkwaliteit, tot en met het slachtproces. Bovenkerk: ‘Misschien gaat dat niet ten koste van de vissen; zijn ze zelfs beter af dan met een hardvochtige menselijke fish farmer. Maar stel dat AI een fout maakt, of gewoonweg parameters hanteert die uitgaan van een heel smalle definitie van welzijn? Dan zijn een miljoen vissen de dupe.’
De dierethicus kijkt met haar nieuwste onderzoeksproject ook naar voorbeelden en voorwaarden van de manier waarop technologie positief kan bijdragen aan de mens-dierrelatie. ‘Bijvoorbeeld doordat AI helpt om de communicatie of taal van dieren te doorgronden, zoals van walvissen. Of om individuele preferenties van dieren te herkennen. Ik ben ervan overtuigd dat moderne technologie mensen duidelijk zal maken dat er veel meer in dieren omgaat dan ze altijd dachten.’
Welzijn vaststellen
Dierenwelzijn wordt van oudsher opgevat als het minimaliseren van negatieve ervaringen. Maar moderne wetenschappelijke inzichten laten zien dat deze opvatting te beperkt is, betogen onderzoekers in een recent visie-artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Biology Letters. De auteurs, een mix van ethologen, evolutiebiologen, sociaalwetenschappers en filosofen, waaronder de Wageningse dierwetenschapper Laura Webb, definiëren ‘positief welzijn’ als floreren door een leven met overwegend positieve ervaringen en het ontwikkelen van competenties en veerkracht.
Deze nieuwe definitie inspireert tot verder onderzoek naar mogelijkheden voor het vaststellen van zowel positieve emoties als welzijn op de lange termijn. WUR doet al veel onderzoek naar fysiologische, gedrags- en cognitieve indicatoren van positieve emoties en welzijn. Naast bekende indicatoren zoals hartslagvariabiliteit of de spiegel van gelukshormoon oxytocine in het bloed, gaat het onder meer om vocalisaties (roepen), lichaamshouding, gezichtsuitdrukking en de resultaten van de judgement bias test. De onderzoekers, gebundeld in het Positive Animal Welfare team onder leiding van Webb, bestuderen een scala aan diersoorten: voornamelijk zoogdieren, maar ook vogels en insecten.