
Longread
Nederland stopte al met legbatterijen en nertsenbont, wat valt daarvan te leren voor toekomstige transities?
De Groningse gaskraan, nertsenbont, krappe legbatterijen, pulsvissen. Nederland deed het al een paar keer: controversiële praktijken afbouwen. Maar onderzoek naar het verloop van zo’n afbouwproces was tot nu toe schaars.
Hij had er spijt van. Sicco Leendert Mansholt, minister en later Eurocommissaris van landbouw, was tot in de jaren ‘70 een drijvende kracht achter schaalvergroting en landbouwinnovatie. Aan het einde van zijn carrière zag hij de keerzijde van die ontwikkeling: milieuvervuiling, uitputting van grondstoffen en verslechterd dierenwelzijn.
Mansholt kan wel eens het slachtoffer zijn geworden van wat Nina de Roo en haar collega’s een ‘innovatie-bias’ noemen. De Roo onderzoekt de acceptatie van maatschappelijke verandering, en daarin speelt het nieuwe vaak een belangrijke rol. ‘We lijken bijna een soort natuurlijk voorkeur te hebben voor nieuwheid,’ zegt ze.

‘Onze problemen willen we vaak met innovaties oplossen. Een nieuwe techniek of een slimme uitvinding is sexy en inspirerend, maar ironisch genoeg zijn veel van de problemen die we nu proberen op te lossen juist het gevolg van innovaties, zoals de verbrandingsmotor, plastics of PFAS.’
Om over te gaan op duurzame energie, duurzame voedselproductie, en een circulaire economie, moeten er niet alleen innovaties bij komen. We moeten ook oude praktijken achter ons laten: fossiele brandstoffen, overmatige vleesproductie, fast fashion. Van stoppen weten we alleen lang niet zoveel als van uitvinden.
Acht lessen over afbouwen
De Roo en haar collega’s Else Giesbers en Rianne van Zandbrink stuitten op het gebrek aan kennis over afbouwen toen ze het Nederlandse landbouwbeleid door een transitiebril bekeken. ‘De oplossing die het vaakst werd aangedragen was: verder optimaliseren. Stallen die het ontstaan van stikstofdioxide en ammoniak nog beter konden reduceren, bijvoorbeeld. Over een kleinere veestapel werd niet gerept.’
Toen de drie dieper in het onderwerp doken, bleek dat ook transitie- en milieuwetenschappers weinig onderzoek hebben gedaan naar afbouwen. ‘Terwijl ze tegelijkertijd ook benadrukken hoe belangrijk dat proces is voor een echte overstap.’
De wetenschappers bleven dus met een vraag zitten: hoe doe je dat, praktijken waarmee je wilt stoppen uitfaseren? Om te helpen die vraag te beantwoorden, bestudeerden De Roo en haar collega’s drie voorbeelden van ‘onwenselijke praktijken’ waar Nederland al wel mee stopt, namelijk: gas winnen in Groningen, nertsenbont, en legbatterijen. Ze verdiepten zich ook in pulsvissen, een bijzondere casus van afbouw, waaruit veel te leren valt over rechtvaardigheid en sturing
Dit zijn de acht lessen die ze daarbij leerden over afbouwen.

1. Een deadline is belangrijk, maar die moet wel bekrachtigd worden
In 1999 nam Nederland al een motie aan om nertsenfokkerij uit te faseren. Dat gebeurde na groeiende maatschappelijke weerstand tegen nertsenbont, aangewakkerd door Stichting Bont voor Dieren. Het duurde daarna alleen nog tweeëntwintig jaar voordat de laatste nertsenfokkerij zijn deuren sloot. ‘In alle casussen zagen we dat de afbouw pas echt begon zodra een wet of rechtszaak een stip op de horizon plaatste,’ legt De Roo uit.
In het geval van de nertsenfokkerij was het verbod pelsdierhouderij uit 2013 nog niet genoeg, maar na een rechtszaak in 2016 kwam de afbouw toch in beweging. ‘De rechter bevestigde de geldigheid van de deadline: de fokkerijen hadden tot 2024 om hun bedrijven op te heffen.’ Met de deadline op zijn plek begonnen de bedrijven meteen ook daadwerkelijk hun productie af te bouwen, ook al hadden ze nog acht jaar om dat te doen.
Inmiddels hebben zestien Europese landen een verbod en wordt er gekeken of er in de hele EU een einde gemaakt zal worden aan pelsdierfokkerij.
2. Onze bereidheid om te stoppen is sterk emotioneel bepaald
‘Als wetenschapper denk ik zelf soms ook: als we het probleem maar goed genoeg begrijpen, komen we vanzelf in beweging,’ geeft De Roo toe. In de praktijk ligt dat vaak ietsje anders. Een voorbeeld uit de afbouw van de pulsvisserij illustreert dat goed.
Elektrocutie, dat was het woord dat de Franse milieu-NGO BLOOM consequent gebruikte om pulsvissen te beschrijven. De stichting produceerde zelfs een voorstelling waarin dansers met heftige, gepijnigde beweging uitbeeldden hoe het voor vissen zou zijn om in een elektrisch geladen sleepnet terecht te komen.
‘Van elektrocutie was in werkelijkheid geen sprake,’ vertelt De Roo. ‘In een elektrisch net verkrampen de spieren van de vissen. Dat zal ook niet zo prettig zijn, natuurlijk, maar het doodt de vissen niet direct.’ De overdrijving van BLOOM had echter wel het gewenste effect: toen het Europarlement er in 2018 over stemde, was een ruime meerderheid voor een verbod. Dat ging in 2021 in.

3. De sector stuurt aan op aanpassingen in plaats van afbouw
De Roo heeft begrip voor de houding van het bedrijfsleven in afbouwprocessen. ‘De private sector zal de status quo proberen te behouden,’ stelt de Roo. ‘Dat kun je bijna evolutionair noemen. Generatie op generatie hebben deze bedrijven weten te overleven door efficiënter te werken en zich aan te passen aan nieuwe regels en besluiten. Komt hun onderneming op een fundamentele manier ter discussie te staan, dan is het niet gek dat zij aansturen op technische oplossingen en compromissen. Voor de sector staat er veel op het spel.’
Die neiging ziet De Roo ook terug in de stikstofdiscussie. ‘Lely ontwerpt op dit moment een stikstofarme stal, de Lely Sphere. Die zou de urine van de koeienpoep scheiden, zodat er minder stikstof in de lucht komt. Zo’n innovatie belooft de veehouderij dat ze op dezelfde schaal door kunnen blijven produceren, en dat is natuurlijk erg aantrekkelijk. Maar zo’n ingreep komt neer op symptoombestrijding. Het onderliggende probleem verdwijnt niet.’
Sterker nog, de stal van Lely sluit andere oplossingen uit. ‘Het is een ongelooflijk dure ingreep—al gauw € 750.000—en je kunt het geld maar één keer uitgeven. Na zo’n Lelystal is het budget voor aanpassingen zo’n beetje op.’
4. De nationale overheid kijkt eerst de kat uit de boom
Dat sectoren de afbouwdiscussie sterk kunnen beïnvloeden, heeft ook met de houding van de Nederlandse overheid te maken. ‘Onze overheid laat het vaak eerst aan de sector zelf om problemen te definiëren en op te lossen. Dat gaat niet voor alle Europese overheden op. Frankrijk en Denemarken zijn bijvoorbeeld al stukken verder met het afbouwen van gebruik en afhankelijkheid van pesticides dan wij.’
Dankzij de afwachtende houding van het rijk kan de behoudende reactie van de sector dus de boventoon voeren. ‘Ook toen de maatschappelijke kritiek op de legbatterij hoog op begon te lopen, hield de overheid zich nog op de achtergrond. De pluimveesector bepaalde de inzet van de discussie. Het bleef gaan over de technische details van de kooi, zoals een ondergrens voor de omvang, in plaats van over een mogelijk verbod. De overheid negeerde zelfs een aantal breed gedragen rapporten dat juist wel adviseerde om de legbatterij te verbieden.’
Die terughoudendheid is ook begrijpelijk, vindt De Roo. ‘De Nederlandse overheid heeft ook als taak om stabiliteit te bieden. Dan loop je niet voorop, zeker niet als de nieuwe richting nog controversieel is.’

5. De economie staat tegenover andere publieke belangen
De belangen van de sector vallen vaak samen met de economische belangen van het rijk. ‘Het bedrijfsleven is in ons land bovendien ook goed georganiseerd en vertegenwoordigd,’ benadrukt De Roo. ‘Die factoren zorgen er samen voor dat belangen zoals werkgelegenheid, of de concurrentiepositie van Nederland, doorgaans zwaarder wegen dan andere publieke belangen.’ Waar denkt ze dan aan? ‘Goede gezondheid, of een diervriendelijk voedselsystemen. Die belangen krijgen minder aandacht.’
Natuurlijk, een sterke economie vergroot het algemene welzijn van de Nederlandse burger, maar specifieke burgers, dieren, en ecosystemen dreigen in die berekening vergeten te worden. ‘Lokale overheden hebben daar meer oog voor. De gemeente Groningen, bijvoorbeeld. Die zag vanaf de eerste rij hoe haar bewoners steeds banger werden. Wat als de gaswinning een aardbeving zou veroorzaken die zo sterk was dat hun huis ’s nachts instortte? De gemeente sloeg alarm, en daarna volgde de nationale overheid pas.’
6. Onderzoek mag meer divers zijn, en vooral ook transparanter
‘Als een praktijk of technologie wordt geproblematiseerd, heerst in het begin nog controverse over de feiten,’ vertelt De Roo. ‘De onderzoeken die dan worden uitgevoerd om kennis te verzamelen, zijn vaak aangevraagd door partijen met een uitgesproken belang bij de resultaten: lobbyisten, belangenbehartigers, en activistische stichtingen.’
De resultaten van die onderzoeken zijn vaak eenzijdig en gekleurd. ‘Rondom de afschaffing van de nertsenfokkerij deden bijvoorbeeld zowel de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders als Bont voor de Dieren onderzoek naar de verwachte schade voor de sector. De resultaten liepen – niet zo verrassend – tientallen miljoenen uiteen.’
De wetenschappers pleiten daarom voor transparantie. Laat zien wie het onderzoek betaalt en zo de vraagstelling bepaalt. ‘We pleiten ook voor diversiteit: financier veel verschillende perspectieven, zeker aan het begin van een mogelijk afbouwtraject. Zorg dat ook de 'unusual suspects' gerepresenteerd worden.’

7. Emotionele gevolgen blijven vaak buiten beschouwing
Hoewel emoties doorslaggevend zijn om tot een verbod te komen, is er daarna weinig ruimte voor gevoelens als het afbouwtraject eenmaal is begonnen. ‘Afbouw heeft ook een emotionele kant. Er komt wrijving en weerstand bij kijken. Waarden botsen op elkaar. Die emoties krijgen in het beleid weinig aandacht, waardoor je ze misschien uiteindelijk in een tractor voor het provinciehuis ziet.’
‘Bij de Groningse bevolking groeide de frustratie en het wantrouwen in de overheid omdat de emotionele gevolgen van de gaswinning te lang niet werden erkend. Mensen leden niet alleen schade aan hun huis, ze hadden ook stress en angst ervaren. Het duurde tot de parlementaire enquête uit 2021 voordat deze aspecten een plek kregen in het gesprek en serieus worden genomen.’
‘Ook rondom de afschaffing van de pulsvisserij liepen de emoties hoog op. De visser die hadden geïnvesteerd in de nieuwe technologie, voelden zich verraden. Niet alleen omdat ze veel geld kwijt waren, maar omdat daarmee ook hun identiteit als visser onder druk kwam te staan en familiebedrijven dreigden te verdwijnen.’
8. Het gaat voornamelijk over ménselijke winnaars en verliezers
In het rapport zetten De Roo en haar collega’s het nog even op een rijtje. Nertsenfokkers en pluimveehouders zijn gecompenseerd of kregen de kans hun investering terug te verdienen. Nederlandse vissers zijn niet gecompenseerd, maar konden wel hun investering terugverdienen. Ook zijn er visserijbedrijven gesaneerd toen ze na het verbod niet winstgevend genoeg bleken te zijn. De schadevergoedingen voor Groningers zijn onderdeel van een complex proces.
Wat valt daar op? In alle documenten die De Roo en haar collega’s hebben doorgespit, ging het vooral over de gevolgen voor betrokken mensen. ‘Dier en milieu bleven in veel gevallen buiten beschouwing. Alleen in het geval van de pulsvisserij is er een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de netten op verschillende soorten vissen. Maar dat onderzoek was niet ethisch ingestoken—de vraag was niet: is dat goed, of eerlijk?’
Het is moeilijk om een hedendaags probleem te bedenken waar dieren, planten en ecosystemen geen onderdeel van zijn. ‘Met dit punt wilden we de lezers van ons rapport eraan herinneren om die ook mee te nemen in de plannen voor de toekomst.’